stijf

{{stijf}}{{/term}}

1 [algemeen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 raide; 〈bijwoord〉 avec raideur

2 [goed samenhangend] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 épais 〈v.: épaisse〉

3 [bolstaand] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 plein (de)

4 [figuurlijk][houterig] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 maladroit; 〈bijwoord〉 maladroitement

5 [strak] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 bien tendu; 〈bijwoord〉 fixement

♦voorbeelden:

1   wat een stijve hark! • 〈letterlijk〉 il, elle est raide comme un échalas; 〈figuurlijk〉 quel(le) empoté(e)!

     een stijf knikje • un salut compassé

     stijve manieren • manières guindées

     een stijve rug • des courbatures dans le dos

     stijf lopen • marcher sans souplesse

     〈figuurlijk〉 iemand stijf schelden, vloeken • engueuler qn. un bon coup

     stijf van de kou • engourdi par le froid

     stijf van angst • paralysé par la peur

2   eiwit stijf kloppen • monter des blancs d'oeuf en neige

     stijf laten worden • laisser prendre

3   〈figuurlijk〉 zijn proefwerk staat stijf van de fouten • sa composition est criblée de fautes

     〈figuurlijk〉 hij staat stijf van de drugs • il est drogué à mort

4   een stijf gebaar • un geste maladroit

5   〈figuurlijk〉 iets stijf en strak, star staande houden • soutenir qc. mordicus

     ze hield het pak stijf vast • elle serra le paquet entre ses mains

¶   een stijve bries • une forte brise

Deens-Russisch woordenboek. 2015.